28
De stem galmt in haar oren. ‘Reentje, Reentje, Réééééntje!!!’
‘Ik droom,’ zegt ze hardop. Ze opent haar ogen.
De stem zwijgt.
Irma herinnert zich opeens een gesprek met Denise, dat ging over troetelnamen. Denise beweerde dat mannen die dergelijke namen voor je bedachten de beste waren. Zij had twee vrienden gehad die haar een troetelnaam gaven en ze wilde weten hoe dat bij Irma zat. ‘Mijn vader noemde me Pop,’ zei Irma.
‘Vaders tellen niet mee,’ antwoordde Denise.
Opmerkelijk dat ze hier nu aan denkt, in dit vreemde bed na een angstaanjagende avond. Troetelnamen. Reentje en Pop. Ze heeft er toen niet bij verteld dat er nog iemand anders was geweest die haar Pop noemde en ook niet dat haar vader nog een derde troetelnaam voor haar had. Toch had ze hier zomaar iets over kunnen zeggen toen ze aan Denise vertelde dat het zeven jaar geleden was dat ze iets met een man had gehad. Ze heeft beloofd om daar later meer over te vertellen, maar dat is ze voorlopig niet van plan. Het verleden moet met rust gelaten worden, het heden is al ingewikkeld genoeg.
Ze kan niet meer slapen en grijpt naar haar horloge. Tien voor zes. Ze wil naar haar eigen huis.
Er is geluid op de overloop. Het vriendje van Denise moet vroeg weg. Hoe zou hij eruitzien? Zal ze…?
Toch maar niet doen. Misschien komt hij na vannacht nooit meer. Hij is tien jaar jonger dan Denise en daarom bij voorbaat afgekeurd voor een permanent verblijf in dit huis. Daar was Denise heel duidelijk over. ‘Deze knul komt meer in jouw richting.’ Zoiets zei ze toch?
Ze draait zich op haar andere zij en sluit haar ogen. De voordeur valt met een tamelijk harde dreun in het slot. Geschuifel op de trap. Denise is wakker. Irma slaat de dekens terug en stapt uit bed. ‘Een nieuwe dag,’ zegt ze tegen haar eigen spiegelbeeld. ‘Ik ga naar huis. En als die zogenaamde Wouter daar wenst te verschijnen, komt hij maar. Ik ga geen energie verspillen aan angst.’
Ze zou een krachtiger toon in haar stem willen horen. Ze zou steviger op de grond willen staan. Ze zou minder willen beven.
Het eerste wat Irma opvalt als ze haar huis in komt is de diepe stilte die er heerst. Ze schudt geërgerd haar hoofd. Het huis is altijd stil als ze thuiskomt, dat is logisch. Ze constateert dat ze zich toch te veel heeft laten opjutten door Denise. Die heeft alles uit de kast gehaald om haar ervan te overtuigen dat ze beter een paar dagen in Aalsmeer kon blijven en dat ze zeker niet alleen naar huis moest gaan. Irma heeft alle bezwaren weggewuifd en voet bij stuk gehouden.
Ze bekijkt de post die is bezorgd en vraagt zich af of ze iets verwacht. De blauwe envelop legt ze direct opzij. Er is ook een bekeuring, daar heeft ze op dit moment dus helemaal geen zin in. Twee rekeningen. Iets van de Postcodeloterij. Vast weer een uitnodiging om meer loten te kopen met het vooruitzicht op enorme rijkdom binnen afzienbare termijn. Ze schuift de post met een geërgerd gebaar opzij. Niets belangrijks, niets wat iets meer vertelt over die man.
Is het wel verstandig om hier alleen te zijn?
Er beweegt iets achter in de tuin. Irma draait zich snel om en loopt naar de terrasdeur.
Het is Hummel.
‘Ik heb je al een tijdje niet gezien, Hummel’
Het kind haalt haar schouders op. ‘Waar ben je geweest?’
‘Ik heb een nachtje bij een vriendin gelogeerd, ze woont hier niet ver vandaan, in Aalsmeer. Weet je waar Aalsmeer is?’
Het kind haalt weer haar schouders op.
‘Wil je niet even binnenkomen en een glas limonade drinken? Of cola?’
Hummel holt weg.
Irma zou het meisje achterna willen rennen, het vastgrijpen en omhelzen. Ze wil dat ranke lijfje tegen zich aan drukken en knuffelen.
Ze staat met uitgestrekte armen bij het tuinhek en voelt zich leeg en verlaten.